Sunday, June 3, 2007

Kutsmoes


Verbijsterd zit ik in mijn stoel als zij komt binnen wandelen. Ik pakte net mijn pen om wat te gaan schrijven. Haar entree verrast me volledig.


Normaal zou ik een ongenode gast hebben proberen te verjagen. Ik zou iets gepakt hebben om mee te slaan: een boek, een wekker, een kussen voor mijn part, alles wat maar voorhanden zou zijn. Alles, waarmee je een indringer van het lijf kan houden.


Maar ik pakte niets om mee te slaan, ik ging zelfs niet schreeuwen en ik sprak haar ook niet aan. Ik bleef alleen maar roerloos zitten in mijn stoel en keek zwijgend naar haar gezicht. Niet omdat ik nou verlamd was van angst of zo erg met stomheid was geslagen, maar omdat ik op de een of andere manier aanvoelde dat er iets bijzonders was met deze vrouw.


“Hoe is ze mijn huis binnengekomen?” vraag ik me eventjes vertwijfeld af en ik voel een golf van paniek door mijn lijf gaan. Maar dan direct komt die rust over me, die serene rust die haar aanwezigheid met zich meebrengt, en een vreemd gevoel van opwinding. Mijn hart klopt sneller en sneller. Ze is mooi, stel ik vast. Bloedmooi. Ze heeft iets onweerstaanbaars sensueels.


Als ze van de deur naar mijn bed schuifelt, neem ik haar goed in mij op. Haar donkerblonde haar valt prachtig over haar schouders en haar elegante kleding kunnen nauwelijks de omtrekken verbergen van een welgevormd lichaam.


Tergend langzaam gaat ze zitten op mijn bed. En als ze me aankijkt met haar sprankelende blauwe ogen, voel ik me nauwelijks meer dan een nederige sterveling, die een glimp van de hemel op mag vangen. Ze heeft nog geen woord gezegd, maar in een flits bedenk ik me wie zij moet zijn. Het kan niet anders.


Ze schenkt mij een lieve, meewarige glimlach, en heel even kijkt ze naar het portret aan de muur. Dan werpt ze een schattende blik op mij, en trekt haar wenkbrauwen op. ,,Je weet wel wie ik ben, neem ik aan” zegt ze met vriendelijke stem. Ik voel me volledig overrompeld door haar plotselingen binnenkomst.

“Ik ken jou wel ja” zeg ik, in een laatste wanhopige poging om gelijkwaardigheid tussen ons beiden te suggereren. ,,Van de verhalen.”


Een klein moment denk ik iets te horen wat op het begin van een lach leek, maar het geluid van haar ademhaling geeft me alleen maar het gevoel dat ik een totaal overbodig antwoord heb gegeven.


Ze duwt haar onderlip over haar bovenlip en kijkt met een dromerige blik naar een lege hoek. Ietwat afwezig zegt ze ‘tja’ en ze zucht diep. De stilte die dan volgt, doet me op de een of andere rare manier pijn. Als de stilte maar blijft duren en duren, hou ik het niet meer langer uit.


“Waarom ben je hier gekomen?” vraag ik zacht, bijna op een fluistertoon. Maar ik weet eigenlijk ook wel dat ik het alleen maar vraag om wat te zeggen. Ze kijkt op en sabelt me neer met haar ogen. Dan verzacht haar blik een beetje en er komt een schalks glimlachje om haar lippen. “Alsof je dat niet weet” zegt ze tegen me, zoals een moeder tegen een kind praat. Beschaamd sla ik mijn ogen neer.


Als ik weer opkijk, bestudeert zij weer het portret aan de muur. Ze perst haar lippen op elkaar, alsof ze zich schrap zet een harde waarheid te vertellen, en ze kijkt wat droevig uit haar ogen. “Dierbaren” zegt ze, terwijl ze haar hoofd draait en me serieus aankijkt, ,,zijn mensen die je rechtstreeks in je hart steken, in plaats van eerst je armen en je benen af te hakken.”


Ik gniffel wat. “Is dat niet wat cynisch?” vraag ik. Haar ogen schieten vuur. “Nee!” zegt ze fel, terwijl ze haar stem verheft. Iets wat ik niet verwacht. “Heb jij ooit van iemand gehouden die jou geen pijn deed?” Ik kijk haar zwijgend aan na deze retorische vraag.


Ze gaat onverstoorbaar verder. “Geliefden” vervolgt ze, wat rustiger, “zijn mensen die zich dicht tegen je aan drukken door ver weg van je te blijven.” Ik kijk eventjes over haar hoofd heen om mezelf de tijd te gunnen na te denken over deze schijnbare tegenspraak. Ze kijkt dwars door me heen, als ze me de genadeklap wil toedienen. “De warmte van het lichaam verdrijft de hitte van het verlangen.”


Ze kijkt me zo vernietigend en tegelijk zo wanhopig aan, dat ik weet dat alles afhangt van mijn volgende gedachten. ‘Het was overmacht’ schiet het door mijn hoofd, en ik besef me op hoeveel manieren ik dat uit kan leggen.


Ze staat op. Langzaam loopt ze op me af en gaat op haar hurken zitten, terwijl een lieve glimlach om haar lippen speelt. Haar ogen zijn vochtig. Ze legt haar hand op mijn knie en fluistert geruststellend en smekend tegelijk: “Ik ben er toch nog?” Ik knik en vecht vergeefs tegen mijn tranen. “Al ben ik sinds vorige week weg?”


Ik haal mijn neus op en ze gaat recht overeind staan. Ik veeg de tranen weg, en kijk peinzend naar haar onderrug als ze naar de deur loopt.


Mijn tranen worden bijgestaan door een stralende glimlach als zij de deur achter zich dichtdoet, en ze verlaat met het besef dat liefde pas knakt, als je er niets meer voor over hebt, of als je er niet meer voor wilt vechten. Maar zelden door overmacht. Een kutsmoes was het. En ik had het zelf niet eens door.

Ik veeg mijn neus af met mijn onderarm. “Voor mij geen borrels meer”, zeg ik en ik waggel naar de badkamer om de dag te besluiten.



No comments: